N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Nadines appartement was op de tweede verdieping in een rommelige winkelstraat in het Deense Odense. Terwijl het gezin in de auto bleef, haalde ik de sleutel in het café beneden, waar een lezing over transnational justice gegeven werd voor een handjevol witte eind-twintigers met tobberige brillen en goede bedoelingen. Ze keken even op toen ik binnenkwam, zagen mijn moederknot en keken direct daarna door me heen.
Op de trap zat een dikke laag aangekoekt vuil. De kinderen gingen op handen en voeten naar boven. Ik voelde ergernis opvlammen. Ouderschap is vaak een continue en voor de buitenwereld onzichtbare poging omstandigheden te creëren die zoveel mogelijk schade beperken. Een onverwacht gore trap die gore kinderen veroorzaakt, kan na een lange dag reizen dan gezien worden als een aanval.
In de AirBnB-advertentie stond ‘Voetgangershuis’, een eigenaardige vertaling, maar toen we eenmaal binnen stonden, verbaasden we ons over de grootte. Het was inderdaad een hele tocht om van de gang naar de slaapkamers te gaan. Onderweg monsterde ik de ruimtes. Een woonkamer waar ogenschijnlijk willekeurige posters waren opgehangen, zoals een van de Olympische Spelen van 1992 en een vrouwenportret van Lucian Freud. Een wijnrek. Jaren 50-kastjes. Een ingezakte bank met Ottomaanse kussens. Een keuken met uitzicht op een binnenplaatsje, koffiemokken van de kringloopwinkel. Organisch gevormde vazen. Een slaapkamer met rolgordijnen van Ikea, een kledingrek met hippe jurkjes en een schaal vol drogisterijmake-up. Op het nachtkastje een stapel boeken over pedagogiek. De badkamer met een granitovloer stonk. Ik keek naar mezelf in de spiegel, probeerde een voorhoofdsrimpel weg te wrijven en leunde even op de wasbak, die onmiddellijk dreigde van de muur te komen. In de keuken vond ik Willem terug, peinzend bij een kruidenrek met baharat en ras el hanout. „Dit lijkt op appartementen van voor wij elkaar kenden”, zei hij. „Dat ze dan vroeg naar haar werk was en je nog een beetje rondscharrelde, met een kopje koffie, omdat je geen zin had om naar huis te gaan. En dat je dan best onder de indruk was van haar spullen.”
Ik dacht aan die tijd tussen studeren en kinderen krijgen in. Mijn studio in Amsterdam-Oost met het gietijzeren Ikeabed, een gigantische foto van Maria Callas aan de muur en de schoolstoelen. Niemand om rekening mee te houden of om voor te zorgen, a room of one’s own en een bescheiden salaris. Een smaak die zich nog moest ontwikkelen, met vreemde uitschieters om de buitenwereld te doen geloven dat je een grote geest bezat en clichématige frutsels, die je het idee gaven veilig en consistent door het leven te gaan.
Ik dacht ook aan de jongens in m’n bed, die zich ’s ochtends nog een keer omdraaiden omdat hun eigen lakens niet naar wasverzachter roken. Aan hoe ik ze wegbonjourde, ongenaakbaar en mysterieus, dacht ik zelf. Misschien was ik dat ook wel, die paar jaar waarin niemand van me wilde weten waarom ik alleen was.
De kinderen hadden ondertussen hun vieze vingers aan de bank afgeveegd. Mopperend maakte ik alles schoon. Daarna was het tijd om ze naar bed te brengen. In de kamer helemaal achterin, waar Nadine een luchtbed voor ze had opgepompt, bleken geen gordijnen te hangen. De avondzon scheen naar binnen, de cafébezoekers stonden inmiddels luid discussiërend voor de deur bier te drinken.
„Je onenightstand heeft geen gordijnen”, riep ik naar Willem.
En daarna fluisterde ik, bijna onwillekeurig: ‘Go Nadine.’